Erik bij de... Antillianen?

Gepubliceerd op 24 april 2024 om 18:08

REISVERSLAG - Al zittend aan de haven van Marseille met een koude Mistral in mijn nek, voelt het ergens vreemd om te schrijven over mijn ervaringen in het Caribische deel van Frankrijk. Toch doe ik het, om mijn observaties en herinneringen te koesteren, voordat ze als een ongepubliceerd manuscript in de vergetelheid van een stoffig archief raken.

Tropendebuut

Ik ga maar direct van start: van 24 maart tot en met 10 april 2024 hadden Karlijn en ik het voorrecht om 17 dagen op het Franse overzeese departement Martinique door te brengen.

Een vakantie met een extra speciaal tintje, omdat dit Caribische eiland in 2016 de bestemming vormde van Karlijns Erasmus+ uitwisseling. Na 8 jaar zou ze eindelijk terugkeren naar de plek waar ze als destijds piepjonge studente Frans zoveel goede herinneringen opgedaan had.

Voor mij zou het daarentegen de allereerste keer zijn dat ik naar het eiland afreisde. Door de jaren heen waren me al legio verhalen en anekdotes over Karlijns uitwisseling ter ore gekomen, maar het Caribisch gebied fysiek bezoeken - daar had ik nog nooit de mogelijkheid toe gehad!

Een tropendebuut dus. En voor een tropendebutant zoals ik begint het avontuur al bij de aankomst per luchtweg.

Na urenlang vliegen boven een oneindige oceaan, popt in de verte plots een groene vlek op. Eenmaal dichterbij gekomen, onderscheidt men een dichtbegroeid eiland met puntige bergen, witte stranden en vulkanen. Het donkergroene regenwoud steekt als een clair-obscuurcontrast af tegen de azuurblauwe zee, wat de archipel een aanblik van een waar biodiversiteitsparadijs geeft.

De tweede ervaring volgt bij het verlaten van het vliegveld. Eenmaal de deuren van de terminal uitgelopen, wordt de debutant overrompeld door de hitte die in dit gedeelte van de wereld de klimatologische norm is.

Dit is andere hitte dan in Europa, merkt de debutant meteen: broeieriger, vochtiger en een zon zo sterk dat die als een samoeraizwaard op je huid insteekt.

Waarschijnlijk is de eerste vraag van elke tropendebutant altijd dezelfde: wanneer kan ik in hemelsnaam mijn lange broek uittrekken?

Hitte(n)

In totaal heb ik tijdens ons verblijf drie soorten hitte kunnen onderscheiden:

1) de plakker. Voelt alsof je lichaam continu in een natte vuilniszak gerold is. Zelfs stilzitten op een stoel doet het zweet van je hoofd gutsen. Vooral aanwezig wanneer de Alizé wind niet waait of als je de windluwe kant van de berg beklimt. Gruwelijk en eng, want niet aan te ontkomen. Alsof je opgaat voor je C-zwemdiploma, maar eerst met je regenpak en kaplaarzen een marathon door de zwemhal moet rennen.

2) de sunlight samourai. Zoals beschreven in paragraaf hierboven: bij directe blootstellen aan de Caribische zon tussen 10 en 16 uur voelen haar zonnestralen als messteken in je arm. Dwingt je te sprinten naar de dichtsbijzijnde schaduw of te bivakkeren in een aircogekoelde ruimte.

3) nocturaal comfort. 's Nachts zakt de temperatuur eindelijk naar een aangenaam niveau. Eigenlijk de enige positieve vorm van warmte van de drie, want  zorgt ervoor dat je altijd comfortabel in een korte broek over straat kan. Deze warmte vergemakkelijkt tevens aanzienlijk het inpakken van je tas: je vest kun je immers zelfverzekerd thuis laten.

Flora en fauna

Voor degene die er na deze klimaatshock nog steeds niet van overtuigd is dat hij zich op een ander continent bevindt, volstaat een kort tourtje met de huurauto ter overreding.

Tot hoe ver men door de ruitjes van zijn Hyandai i10 kan kijken: overal is groen, groen en nog eens groen. In minstens 1000 tinten.

Verrassend goed onderhouden wegen aangelegd door de Franse staat, leiden langs eindeloze suikerrietvelden en bananenplantages - afgewisseld met palm- en fruitbomen waar ik nog nooit van gehoord noch geproefd heb, zoals goyaves, papaya's, corossols of fruit à pain.

Op de achtergrond torenen puntige pytons hoog boven de rest van het landschap uit en herinneren me constant aan de vulkanische oorsprong van het eiland.

Binnen het eiland zijn de geometereologische verschillen echter groot. Het zuiden is vlakker, dichterbevolkt en een stuk droger dan het noorden - zeker de Caribische kust, die vanwege de constante Azirewinden minder neerslag krijgt.

In het droogseizoen (december - april) verliest een deel van de bomen in dit gedeelte zelfs haar blad, leidend tot een droog grijs/groen landschap dat me ergens doet denken aan de Provence temidden van de Europese zomer. 

In het binnenland en in het Noorden echter niets hiervan: hier is de groene oceaan het hele jaar door aanwezig en vormt dichte jungle met dikke lianen de natuurlijke staat van flora.

Wie goed zoekt, treft in deze dichtbegroeide bossen wellicht een Matatou vogelspin of giftige Fer-de-Lance slang, maar gelukkig blijft dankzij Martiniques formaat de lijst met gevaarlijke diersoorten tot hier beperkt.

Voor de traditionele trekkers op faunagebied hoeft men weinig schrik te hebben: kolibries, de Zandoli hagedis, C'est ma Faute krab, of de Iguane des Petites Antilles - helaas sterk bedreigd door zijn invasieve soortgenoot uit Zuid-Amerika

Desondanks maakt dit ze niet minder indrukwekkend.

Het zou echter een grote fout zijn om te denken dat de pracht van Martinique's flora en fauna ophoudt bij de kust. Want wie de paradijselijke stranden met bountywit zand weet te weerstaan en zijn hoofd onderdompelt in het warme, kraakheldere water van de Caribische zee, wacht een waar openlucht aquarium. 

Vissen, schelpdieren en koraal in alle denkbare kleuren van de regenboog - allemaal prefect zichtbaar met een eenvoudige snorkel en duikbril. De gelukkige snorkelaar spot in de Grand'Anse zelfs een zeeschildpad die naar lucht hapt.

De echte magie komt echter los bij het duiken. Al zwevend door deze onderwatertuin van Eden voel ik me evenzeer zo vrij als een vogel als een vis in het water. En met mijn eigen ademhaling als enige achtergrondgeluid in deze oceaan van stilte lijkt de problematiek van het vasteland verder weg dan ooit.

Het is niets anders dan een waar spektakel.

Een ongerept paradijs?

Na bovenstaande observaties zou men geneigd zijn Martinique te omschrijven als een ongerept paradijs. Niets is echter minder waar: wie zich inleest, ontdekt al gauw dat de zwarte geschiedenis van het eiland haar sporen overal heeft achtergelaten.

Die velden vol suikerriet, bijvoorbeeld? Een koloniaal product in puurste vorm: oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-Oost Azië, namen de Europeanen deze plant mee naar de Antillen met het specifieke doel om plantages te stichten in een vergelijkbaar klimaat. Plantages die 100% draaiden op slavernij welteverstaan.

En die grote bananenplanten dan? Eveneens een invasieve soort. De eerste bananier werd pas in 1820 op het eiland geïntroduceerd, met - opnieuw - als doel om flink geld te verdienen.

Oké, maar de cocotier dan? Er is toch geen soort kenmerkender voor de tropen dan die langwerpige palmboom met kokosnoten die op elk strand van Martinique te vinden valt? Helaas, zelfs de kokospalm maakt geen deel uit van het oorspronkelijke ecosysteem van het eiland!

We komen hier dan ook bij de grootste paradox van het eiland: men waant zich in een ongerept paradijs, maar Martinique is in werkelijkheid een door en door aangetast product van de mensheid.

Dit inzien verandert radicaal mijn perspectief: die glooiende velden suikerriet vormen plots een doorkijkluikje naar een verhaal van geweld, onderdrukking en mass displacement.

Het zijn sporen van een zwarte geschiedenis die enkel via historische kennis zichtbaar worden in het groene landschap.

Saint-Pierre: 'le Paris des Antilles'

De ingelezen reiziger zal waarschijnlijk een soortgelijke ervaring doormaken bij een bezoek aan Saint-Pierre. Want dit slaperige stadje aan de voet van de Mont Pelée herbergt een verhaal dat menig scriptschrijver voor een apocalypsefilm zou doen watertanden.

Het is bijna ongelofelijk voor te stellen voor wie het plaatsje in 2024 bezoekt, maar bijna drie eeuwen lang was Saint-Pierre het commerciële en culturele centrum van de Franse Caribische kolonies.

Vanuit aangemeerde schepen verhandelden koopmannen op het Place Bertin koopwaar uit alle hoeken van de wereld, zoals cacao, tabak, suiker, koffie. En natuurlijk de meest waardevolle alsook controversiële van allemaal: slaven.

Rondom deze handel ontwikkelt zich door de eeuwen heen een koloniale bourgeoisie en rijk cultureel leven. Eind 19e eeuw kent de stad hotels, fonteinen, trams, een botanische tuin en zelfs een theater, leidend tot haar bijnaam le Petit Paris des Antilles. Ook het koloniale bestuur van de gehele Franse Caribische gebieden zetelde lange tijd in de stad.

Saint-Pierre was kortom de onbetwiste plaque tournante van de Franse Antillen, zoals dat zo treffend in de taal van Molière genoemd wordt. Een niet te negeren oord voor ieder die wat wilde bereiken in deze gebieden.

1902: het noodlot

Na honderden jaren vredig over de stad te hebben gewaakt, ontwaakt begin 1902 de machtige Mont Pelée langzaam maar zeker uit haar slaap. Het is het begin van het noodlot dat Saint-Pierre dat jaar zou treffen.

De eerste symptomen? Rookpluimen, dag na dag. Daarna bevingen, gevolgd door regens gevuld met as.

Als een Bijbelse plaag wordt de stad in mei 1902 overspoeld met giftige slangen en duizendpoten die de hogergelegen heuvels ontvluchten. Hun giftige beten kosten aan maar liefst 50 mensen en 200 dieren het leven.

Enkele dagen later veroorzaakt een aardbeving een vloedgolf die flinke schade aanbrengt in de haven van de stad. En als een laatste waarschuwing voor wat komen zou, maakt een aardbeving later die maand 25 slachtoffers wanneer een modderstroom een fabriek net buiten de stad verwoest.

Ondanks de legio voortekenen kondigt de prefect geen evacuatiebevel af. Volcanologie stond begin twintigste eeuw nog in de kinderschoenen, maar des te invloedrijker waren de gemeenteraadsverkiezingen die gepland stonden voor 11 mei. Deze werden te belangrijk geacht om uit te stellen.

Eveneens zou op 8 mei de France aanmeren die het eiland maandelijks verbond met Frankrijk. Veel Pierrotins wachtten met smart op nieuws van vrienden en geliefden op het vasteland, dat hen via de meeverscheepte post zou toekomen.

De Catastrofe 

Vroeg in de ochtend van 8 mei 1902 komt de machtige Pelée echter brullend en ronkend tot leven. Als een reus die onvrijwillig uit zijn winterslaap wordt gewekt, spuwt de vulkaan een kokendheet mengsel van lava, gas, as en rotsen in zuidoostelijke richting. Met een snelheid van 600 km/u en een temperatuur van meer dan 1000 graden verslindt deze pyroclastische stroom alles op zijn pad.

De laatste halte op dit pad? Saint-Pierre - dat om bovengenoemde redenen nog vrijwel volledig bewoond is.

Het resultaat? In enkele ogenblikken wordt het Parijs van de tropen letterlijk en figuurlijk van de kaart geveegd. Volgens schattigen laten 26.000 Pierrotins in de vuurzee het leven, wat de uitbarsting de grootste natuurramp van de 20e eeuw maakt. Aan 300 jaar transatlantische geschiedenis komt op abrupte wijze een eind.

Het Pompeii van de tropen

Zoals wel vaker het geval is bij collectieve trauma's werd er decennialang niet gepraat over het noodlot van Saint-Pierre. Na het einde van de woelen van de Mont Pelée  - die maar liefst tot in 1910 lava bleef uitspugen - werd snel gestart met het herbouwen van de compleet verwoeste stad.

Hierbij werden nieuwe huizen doodleuk bovenop de funderingen uit 1902 gebouwd en eeuwenoude straten werden verbreed om meer ruimte te kunnen gaven aan het nieuwe, revolutionaire vervoersmiddel van die tijd: de automobiel.

Gebeurd is gebeurd, zo klonk het credo. Saint-Pierre moest vooruitkijken in plaats van achteruit. En niet zonder succes: na bijna twee decennia van de kaart te zijn verdwenen, wordt Saint-Pierre in 1923 weer officieel opgenomen in het Franse register van gemeentes en steden.

Toch zou nog het tot het einde van 20e eeuw duren voordat de verwoesting van Saint-Pierre bredere aandacht van historici begint te trekken. Pas in 1990 - bijna een eeuw na de ramp (!) - worden de eerste archeologische pogingen ondernomen om het noodlot van de stad aan het licht te brengen.

Om deze reden blijft een groot gedeelte van de verwoeste stad nog altijd achter in de grond - niet geholpen door het Caribische klimaat dat blootgelegde resten in een mum van tijd weer doet overwoekeren met tropische begroeiing.

Deze ongewone context van bloei, verval en verloedering maakt Saint-Pierre tot een spectaculaire ervaring voor menig historisch-geïnteresseerde reiziger. Dit slaperige stadje is het Pompeii van de tropen, maar dan nog bewoond en totaal niet toeristisch geëxploiteerd.

Ik zou nog dagenlang over de klinkertjes van de Rue Levassor of Rue-Mont-au-Ciel kunnen dwalen, speurend naar sporen van dit verborgen, maar oh zo indrukwekkende verleden.

De Creoolse keuken: de materialisatie van mass-displacement

"Je bent wat je eet" - daar hebben gezondheidsgoeroes boeken vol over geschreven. Maar ook in geschiedkundig oogpunt gaat dit gezegde op: gastronomie reflecteert dagelijkse culturele gebruiken alsook de beschikbaarheid van ingrediënten en technische hulpmiddelen. Het is daarom een middel bij uitstek om iets meer te begrijpen van een vreemde cultuur.

De Franse Antillen zijn in dit opzicht een casus belli. Vaak beschreven als een melting pot van culinaire tradities uit de hele wereld, reflecteert de Creoolse keuken een gedeelde geschiedenis van slavernij en mass displacement.

Terugkerende elementen zijn het mengen van ingrediënten uit de Nieuwe Wereld (bijv. cassave, banane plantain, balaou en kabeljauw) met calorierijke Europese bereidingswijzen (bijv. paneren en frituren) en stevige kruiden, overgebracht uit Azië.

Daarnaast is de Afrikaanse invloed groot: taalkundigen hebben laten zien dat de traditionele Creoolse Paasmaaltijd calalou de crabes bijvoorbeeld een verbastering is van kalúlu, een stoofpot op basis van Taro-bladeren die zijn oorsprong kent in West-Afrika.

Later, in de 19e eeuw, zorgde de sterke immigratie van Indiërs op zijn beurt voor een import aan nieuwe smaken, waardoor men bijvoorbeeld de Poulet Colombo (in wezen gebraden kip met kerriesaus) vandaag ook tot de klassiekers van de Antilliaanse keuken rekent.

De dominantie van lokale ingrediënten en calorierijke bereidingsmethodes kan tenslotte verklaard worden aan de hand van de autarkische manier van leven waar veel Antillianen aan overgeleverd waren na de afschaffing van de slavernij.

Als slaven hadden zij nooit bezit gehad, wat hen dwong om volledig zelfvoorzienend te leven wanneer ze als vrijgemaakten de plantage verlieten. Resultaat: men at wat men kon verbouwen in eigen moestuin of vangen in de zee, veelal aangedikt met rijst, frituur of een stoof.

In dit licht is de Creoolse keuken wellicht het meest tastbare resultaat van Martiniques bewogen verleden.

Duizend tinten zwart

En last maar zeker not least: de mensen. Gelukkig kan ik hier kort over zijn: Antillianen zijn simpelweg prachtige, toegankelijke, gastvrije en vooral enorm goedlachse mensen. Ja, echt waar, in de Antillen lacht iedereen lacht naar elkaar - én om elkaar, overigens.

Als inwoner van het rauwe Marseille vond ik dit een enorme verademing: eindelijk even verlost van de immer intimerende blikken die op de Marseillaanse straten de norm zijn.

Ook op het gebied van gastvrijheid is het verschil dag en nacht ten opzichte van ons Westerlingen: overal waar we kwamen, werden we hartelijk ontvangen en overladen met gepassioneerde verhalen of tips over 'hun' eiland. Meerdere hosts kwamen met ons iets eten of drinken, wat meestal vers uit een boom in eigen tuin getrokken werd.

Maar Antillianen zijn ook prachtig in de puur esthetische zin van het woord. Op het eerste gezicht zou men zeggen: iedereen is zwart. Maar als gevolg van de eeuwenlange vermenging van Afrikaanse, Europese en Caribische etniciteiten is métisse eigenlijk het enige juiste woord om de grote variatie aan gekleurde huidstinten te beschrijven.

Enkel de békés - Martiniquese blanken die direct afstammen van de Europese kolonisten - vallen buiten dit kleurenschema. Zelf ben ik ze niet tegengekomen, maar volgens de schipper van onze rondvaartboot doen ze koortsachtig hun best om hun bloed vrij van métisse invloed te houden.

In combinatie met grote economische ongelijkheid langs raciale lijnen doet de positie van de béké denken aan een apartheid-achtige realiteit: de békés bestaan uit ongevaar 50-60 families die samen amper 1% van Martiniquese bevolking uitmaken. Toch bezitten deze families driekwart van de Antilliaanse economie, aldus onze schipper. Een snelle check op Google laat al gauw zien dat dit percentage omstreden is (volgens de Franse staatssecretaris van de DOM-TOM lag het in 2009 eerder rond de 40%), maar in ieder geval vele malen groter dan hun relatieve aandeel in de bevolking.

De sporen van het kolonialisme blijven nooit ver weg.

Een tikkende tijdbom?

75 of 40 procent? Uiteindelijk maakt het weinig uit. Want waar een stuk minder discussie over bestaat, is het aandeel van de Martiniquese bevolking dat onder de armoedegrens leeft: maar liefst 28%.

En dat zie je. Overal.

Een simpel bezoek aan de supermarkt verhult al gauw de boosdoener: de levenskosten op het eiland zijn torenhoog. Een avocado voor €6, een tros bananen voor € 3, het is ongelofelijk in hoeverre zelfs lokale producten zoveel duurder zijn dan op het vasteland. Een feit dat eveneens werd bevestigd door een Senaatsrapport uit 2021.

De verklaring? Een tekort aan concurrentie. Slechts vijf tot zes (veelal béké) families beheren vrijwel de volledige voedselindustrie van het eiland, leidend tot een "oligopolische concurrentiecontext', aldus de onderzoekers.

Geen wonder dat veel Antillianen enkel fruit uit eigen tuin of bij de kraam langs de weg halen.

Wie het geluk heeft om ambtenaar te zijn op Martinique wordt voor deze situatie gecompenseerd via een toeslag bovenop op het reguliere salaris. Maar de rest? Die moet het doen met hetzelfde minimumloon als in Frankrijk.

In dat opzicht is het allesbehalve vreemd dat dit onrecht al meerdere malen tot uitbarsting kwam via grootschalige protesten en rellen (o.a. in 2009, 2021). 

Volgens dezelfde schipper waren dit echter pas enkele "sécousses" (voorschokken).

"Je ziet de spanning elke dag verder toenemen. De echte explosie moet nog komen", zo waarschuwde hij.

Martinique: een eiland van paradoxen?

De waarschuwing van onze schipper lijkt wellicht apocalyptisch, maar past uiteindelijk perfect in de karakterisering van het eiland die ik al eerder gaf.

Martinique is een paradijs, maar wel een paradijs waar achter de bountywitte stranden en palmbomen een eeuwenlang verhaal van onrecht schuilgaat. Een verhaal dat doorwerkt tot op de dag van vandaag.

De niet ingelezen toerist merkt hier echter niets van. Totdat hij dit wel doet. Of totdat de bom tijdens zijn verblijf in zijn gezicht ontploft.

Enkel de toekomst zal uitwijzen wanneer dit moment plaats zal vinden.

Al met al blijft voor mij één ding zeker: Martinique is een enorm fascinerend stukje Frankrijk waar ik nog vaker hoop te mogen komen.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.